Groenten

Wortel of knolgroenten

Vaak rond of langwerpig, ze groeien onder de grond en voelen stevig aan als ze vers zijn. Ze zijn lang houdbaar. Worden meestal gaar gegeten, maar kan ook rauw.
bijvoorbeeld: wortel, radijs, biet, knolselderij

 

Koolgroenten

Je eet de bloemen, bladeren of okselknoppen, afhankelijk van de soort Meestal een groente die in de winter op het menu staat.
Bijvoorbeeld: bloemkool, broccoli, boerenkool, spruitjes, rode kool, spitskool, zuurkool.

 

Steelgroenten

Dit zijn de eetbare stengels van de plant. Wordt meestal in het voorjaars en zomer gegeten. Ze zijn lang houdbaar, worden meestal gaar gegeten.
Bijvoorbeeld: rabarber, maïs, bleekselderij, venkel, asperge

 

Bladgroenten

Dit is een tere groenten die niet lang houdbaar is. Het beste kun je het opslaan onder vochtige doek in het donker bewaren. Ze kunnen gaar of rauw gegeten worden.
Bijvoorbeeld: andijvie, witlof, spinazie, sla

 

Vruchtgroenten

Zijn vaak leurrijk en komen van oorsprong uit een warm en zonnig klimaat. In Nederland wordt het vooral in kassen gekweekt.
Bijvoorbeeld: tomaat, paprika, komkommer, augurk, courgette, aubergine

 

Peulvruchten

Groeien in een peul en zijn langwerpig. De zaden worden als peulvruchten gegeten.
Bijvoorbeeld: sperzieboon, haricot verts, peultjes, snijboon, tuinboon, doperwt, linzen, spliterwt, kapucijner, bruine bonen

 

Ui gewassen

Ze hebben een sterke geur, zowel rauw als gaar te eten.
Bijvoorbeeld: ui, knoflook, prei, lente-ui/bosui, zilverui